Zoeken
Plaquettes namen 293 Joodse oorlogsslachtoffers onthuld/column Alink
Printerversie |
Donderdagmiddag 27 oktober 2016 werd in de Mortel –aan de achterzijde van de voormalige synagoge, nu Toonzaal- drie plaquettes met 293 namen van Bossche Joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog [Holocaust] onthuld. Die ceremonie verrichtten drie leerlingen van het Sint Janslyceum: Shannon Zoailfi, Ruben ten Tije [ook wel Boonkkamp] en Joron Schoot.
Maar dat gebeurde niet nadat zij, elkaar afwisselend, de 293 namen van de in Duitse concentratie kampen omgekomenen Bosschenaren hadden voorgelezen.
>>Voor de column van Eric Alink over Gientje Spiero onderaan dit artikel.
Vooraf en aan het slot van deze historische gebeurtenis spraken resp. rabbijn Spiero, en rabbijn Menno ten Brink een Joods gebed uit. Rabbijn Spiero, een nazaat van de bekende Bossche musicus/ muzikant Simon Spiero, sprak de Jiskor, een gebed voor de zielrust van de overledenen uit en rabbijn Menno ten Brink de Kaddisj, een gebed voor de doden en de rouwenden.
Voorafgaand aan dit moment waar de emoties voelbaar waren, vond in de Toonzaal in de sfeer van Joodse tradities, een herdenking plaats waar, naast mevrouw Truus [Betsie] Wertheim-Cahen, ook loco-burgemeester Huib van Olden een korte toespraak hield.
Betsie Wertheim-Cahen* ging terug naar de voorloorlogse Bossche Joodse geschiedenis waarvoor zij putte uit de memoires [‘Ik heb dit alles opgeschreven’] van haar vader Max Cahen en uit het door hem geschreven boek ‘In Vrede en Vriendschap’ waarvan zij de redacteur was. Eerder schreef Cahen: 'Joden van ’s-Hertogenbosch in mijn jeugd, 1920-1940'.
*De toespraak van Truus Wertheim-Cahen staat volledig onderaan dit artikel.
De Mortel -Rechts: Het moment waarop Shannon Zoailfi [l.] , Ruben ten Tije [r.] en Joron Schoot de namen van 293 Joodse oorlogsslachtoffers voorlazen. -Hieronder: De onthulling van de plaquettes door de drie leerlingen van het Sint Janslyceum. |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
-Hierboven: Links Rabbijn Spiero en rabbijn Menno ten Brink die een joods gebed voorlazen. -Links: De vitrines met-wisselend- foto's uit het Bossche Joodse leven van voor de oorlog. foto's © paul kriele, 27 oktober 2016. |
Rabbijn Menno ten Brink vertelde aanDichtbij.nl:
Mijn moeder Nanny de Lieme en haar zussen woonden met hun ouders vanaf begin jaren '30 boven de synagoge aan het Anne Frankplein. Nanny trouwde met Sieg ten Brink en end at waren mijn ouders.
Mijn familie dook onder in 1942. Mijn grootouders zijn verraden in Reusel en werden weggevoerd naar de concentratiekampen", vertelt Menno. Mijn moeder en tante hebben het overleefd.'
De Koninklijke Harmonie ‘s-Hertogenbosch speelde enkele door Simon Spiero gecomponeerde walsen, zoals de Onderduikmars en de Bevrijdingsmars en tot slot de Mars Majeur.
Niet toevallig was ‘de Koninklijke’ onderdeel van dit programma zoals Betsie Wertheim al aangaf. De harmonie was op 2 februari 1894 door de directeuren Eugene Gouly en Rudolf Baar van de sigarenfabriek Willem II opgericht. Toen nog onder de naam 'Neerlandia'.
Een van de drie plaquettes met de namen vanaf Gerrit Jesayes [2 jr.] t/m Benjamin van der Sluys [50 jr.] foto © paul kriele, 24 augustus 2016. |
![]() |
Truus Wertheim-Cahen
[Volledige verhaal onderaan artikel]
Truus Wertheim begon haar gedenkwaardig toespraak met de herinnering aan het huwelijk 70 jaar geleden van Annie Gotlieb en Ies Israels in deze synagoge.
Ook stipte zij de levensloop van Simon Spiero aan, waarbij uiteraard de oorlogsjaren de deportaties en de onderduikadressen in Boxtel en Sprang Capelle van de familie Spiero in beeld kwamen.
Simon Spiero [*1902] , een Hagenees, kwam begin 1900 naar Den Bsoch als muzikant. Simon speelde als trombonist in het Stedelijk Orkest dat in 1921 vanwege bezuinigingen [..] ophield te bestaan. Voor joden was er toen geen openbare functie en daarom koos hij voor de muziek. Simon werd directeur van de gemeentelijk muziekschool en was directeur van uiteenlopende orkesten.
Spiero was een spil in het Bossche stedelijk -muziek- levenen in Oeteldonks carnaval. De kinderen van Simon: o.a. Fied is de jongste, alhier aanwezig, sprak Truus. Bram begon een muziekwinkel in Tilburg en Barend werd tandarts[Oude Dieze].
Na de onderduikperiode keerde Simon blind terug naar Den Bosch. Zoon Arie werd verraden en Mientje opgepakt. Gientje begon weer met haar muziekwinkel in de Kerkstraat. De pek waar Simon elke dag lopend naar toe ging.
'Velen hadden met gevaar voor eigen leven Joden aan onderduikadressen gezorgd.
Van die ruim 400 Joodse Bosschenaren, zijn slechts 40 families teruggekeerd. Kinderen waren vervreemd van hun ouders,' aldus Bestie. In 1945 werd er nog een kleinkind Yehudi [Jood] Spiero geboren.
Vanaf 1947 waren er weer joodse diensten in deze synagoge, die Simon met zoon Barend steeds bijwoonde.
Na de oorlog heeft nog enkele jaren in het voorportaal van de synagoge een perkamenten rol met daarop 260 namen van Joods burgers die zijn weggevoerd maar niet meer terugkeerden, gehangen. Maar deze getuigenis van een weggevoerde gemeenschap is ooit verdwenen, sprak Truus Wertheim.
De pater familias Simon stierf in 1961.
De synagoge is begin jaren 90 verkocht. Vanaf 1996 is er een muziektheater de Toonzaal ingevestigd.
Pas in 1995 zou er een initiatief voor een monument ter nagedachtenis aan de weggevoerde Joodse schoolkinderen worden genomen.
René Kok nam het initiatief om de manuscripten van Max Cahen te doen uitgeven! Tot dan had niemand interesse in vaders oorlogsheimwee en in zijn wandelingen door de stad.
Marc Verbeek nam het initiatief voor een Joods monument. Ik raakte door zijn initiatief in verlegenheid. 'Het hoeft niet meer, dacht ik. Het is mosterd na de maaltijd. Maar Marc drong aan: 'Het is meer een perspectief aan de familie.'
Truus:'De gemeente Den Bosch ontfermt zich over de nagedachtenis van Joodse inwoners die op de plaquettes staan. Verbeek heeft vastberaden samen met Jan de Wit deze klus geklaard.
293 namen van mannen vrouwen en kinderen aan wie een plaats in de Bossche samenleving gegund was, maar ook altijd een beetje vreemdeling zijn gebleven. Zij, die niet terugkeerden naar de plaats van hun verlangen.'
Zie ook de site joodsmonumentdenbosch
Voor een reportage van Omroep Brabant klik op Joods monument in de Mortel
![]() |
![]() |
![]() |
-Links boven: Toespraak door Truus Wertheim-Cahen. -Boven Toespraak door loco-burgemeester Huib van Olden. -Links de zaal in de voormalige synagoge, nu Toonzaal. foto's © paul kriele, 27 oktober 2016. |
Stadschroniqueur Eric Alink
Indrukwekkend was de voordacht van stadschroniqueur Eric Alink, die met zijn herinneringen aan de Gientje [Regina] Spiero het beeld van haar muziekwinkel weer tot leven bracht, maar waarbij zijn verhaal treffende koppelingen had naar diep trieste momenten uit het leven van Bossche Joodse families. Zie voor colums: Eric Alink De uitgesproken column komt pas woensdag 2 november 2016 op de site..Hij staat hieronder.
Loco-burgemeester Huib van Olden
Loco burgemeester Huib van Olden sprak –weemoedig- over de reflectie op de houding van het toenmalige nationaal-socialistisch stadsbestuur.
Ook zei Van Olden dat de zichtbaarheid van de toenmalige Joodse samenleving en de kwaliteit van hun levens toen nu meer en meer is vergroot.
Aan het eind van zijn toespraak noemde Van Olden de namen van degenen die hun bijdrage aan deze historische dag hebben geleverd:
Truus Wertheim-Cahen, Marijke Wagenaar, Hans Dona, Hans van Bavel, René Kok,
Arnoud Jan Bijsterveld, Jan de Wit en Marc Verbeek.
Van Olden dankte ook mevrouw Wertheim voor haar inspirerende en indringende woorden.
‘Moge deze plek en de namen blijvend tot inspiratie dienen om heel hard te werken aan een verdraagzame samenleving in Den Bosch,‘ sprak Van Olden tot slot.
Na afloop was er nog een door de gemeente aangeboden nazit in het Bestuurscentrum.
![]() |
Na afloop hadden de voormalig burgemeester van Maastricht, geboren Leidenaar, maar de in Den Bosch opgegroeide Onno Hoes[l.]* een gesprek met rabbijn Menno ten Brink [m.] en loco-burgemeester Huib van Olden. foto © paul kriele, 27 oktober 2016. |
*Onno Hoes, die van 1 november 2010 tot 1 juli 2015 burgemeester was van Maastricht is een van de genomineerden voor het burgemeesterschap van 's-Hertogenbosch, eenbenomeing die waarschijnlijk eind 2017 bekend gemaakt zal worden.
Hoes is voorzitter van de Stichting Nationale Boomfeestdag en was van 2010 tot 2014 voorzitter van het Centrum Informatie en Documentatie Israël [CIDI].
*Toespraak van Truus Wertheim-Cahen van 27 oktober 2016
Am Yiraeel Chaj heet de mars die u zo juist hoorde. Het volk Israel leeft. De Bossche componist Simon Spiero schreef dit stuk tijdens zijn onderduik in 1943. In die pikzwarte periode van dat volk, zijn volk Am Yisraeel had de toen 59-jarige musicus, de hoop nog niet opgegeven. De uitvoerenden die u hier ziet zitten zijn leden van de Koninklijke Harmonie ’s-Hertogenbosch. De oorsprong van ‘de Koninklijke,’ ligt in het fanfarecorps wat in het begin van de 20-ste eeuw werd opgericht door de directie van de sigarenfabriek Willem II. Een van de vele joodse ondernemingen die deze stad toen rijk was.
Vandaag, op de dag af, 70 jaar geleden, stonden in deze sjoel Anny Gotlieb en Isidor Israels onder de choepa. Die eerste naoorlogse joodse trouwplechtigheid toonde aan dat Simon Spiero, in 1943, terecht geprobeerd had, de moed erin te houden.
Am Yisrael Chaj. Het volk van Israel leeft, leefde nog. De vader van de bruid Jacques Gotlieb, behoorde tot al diegenen die niet waren ‘terug gekeerd’. Termen als: ‘Niet terug gekeerd’ of ‘weg gevoerd’ dienden in die tijd, – soms nog -, als schokvrij verpakking voor iets wat zo gruwelijk was, dat men het niet wilde of kon uitspreken.
Jacques Gotlieb is een van 293 namen op de plaquettes hierbuiten. Hetzelfde geldt voor de naam van mijn oma, Libetha Johanna Cahen-Hartogh. Ze werd in 1870 geboren in Waalwijk en woonde, na haar huwelijk in deze sjoel, met mijn in Den Bosch geboren grootvader Ferdinand Cahen, meer dan veertig jaar in deze stad.
Gezinssamenstelling
Ik ben een van haar acht kleinkinderen. Mensen die mijn oma helemaal niet kenden, die niet wisten dat ze melancholiek, doof, lastig en belezen was, dat ze op haar zeventigste nog heen en weer van Den Bosch naar Zeist fietste – daar woonden haar kleinkinderen -, dat ze heel goed en snel kon breien en heerlijke viskoekjes kon bakken, vonden het nodig om haar in een veewagen te stoppen en vervolgens bijna 1.500 km verder naar het uiterste puntje van Europa te transporteren en te vermoorden.
In de periode dat men druk in de weer was met de ‘voorbereidingen’ van haar onmenselijk wrede tocht werd ik verwekt. In mijn kindertijd was mijn grootmoeder een foto. Vandaag in dit gezelschap, ben ik vast niet de enige die opgroeide met één of meerdere foto’s van een geliefd persoon die er niet meer was, maar er nog wel had moeten zijn. Toen ik klein was stond de foto van mijn oma, gemaakt door mijn vader, op het buffet in onze huiskamer in Vught. Een momentopname van een vrouw met een intelligent gezicht. Ze heeft een schort voor en haar haar is een beetje slordig opgestoken en ze staat voor het aanrecht, bezig met het breken van een ei. Misschien was ze een taart aan het maken, of haar vermaarde viskoekjes? Naarmate ik ouder werd, werd, op die foto, mijn oma steeds jonger. Dit jaar heb ik haar ingehaald.
Onderduikadressen [1]
Vlakbij datzelfde Waalwijk waar mijn oma werd geboren bevond zich de onderduikplek van Simon Spiero. In november 1942 nam hij met zijn vrouw en oudste dochter zijn intrek op een zolderkamertje bij de weduwnaar van der Schans. Het was de hoogste tijd. Vanaf eind augustus 1942 waren in den Bosch de deportaties van de joden in volle gang. Spiero’s stadsgenote, de zangpedagoge Jacqueline Lamers, had hem geholpen bij het vinden van dit adres. Door het drietal voor zeer onbepaalde tijd onderdak te beiden had hun gastheer een enorm risico genomen. Dat gold ook voor al die anderen die hetzelfde deden.
Het zouden twee lange en angstige jaren worden. Bij onraad was een kast in de muur hun enige uitwijkmogelijkheid. Gelukkig hebben ze daar maar één keer gebruik van hoeven maken.
Toen hij onderdook had Simon Spiero al staar. Behandeling was in zijn situatie onmogelijk en zijn ogen gingen steeds verder achteruit. Toch slaagde hij er op dat zolderkamertje in om, behalve Am Yisraeel Chaj, ook nog een Onderduikersmars, een Bevrijdingsmars en een Leve Nederland mars te componeren. Die Onderduikersmars en de Bevrijdingsmars krijgt u na mijn verhaal nog te horen.
Leven van Simon Spiero en Mathilda Blijdesteijn en hun gezin
Spiero werd in 1902 geboren in Den Haag waar hij aan het conservatorium had gestudeerd. Met het diploma trombone en slagwerk kwam hij als 18-jarige in Den Bosch bij het corps van de schutterij, een voormalig semimilitair ensemble, en werd trombonist van het Bosch Stedelijk orkest. In 1906 trouwde hij met de uit Uden afkomstige Mathilda van Blijdestijn. Het echtpaar kreeg negen kinderen.
De oudsten Gientje en Anneke, een tweeling, werden in 1907 geboren. Daarna volgden nog drie jongens en drie meisjes. De jongste, Fiet geboren in 1924, is hier vandaag aanwezig.
Het gezin woonde aanvankelijk in de Kerkstraat waar Simons vrouw, meteen na haar huwelijk, een muziekwinkeltje begon. Toen het Bossche Stedelijk orkest in 1921 aan een bezuinigingsgolf ten onder ging werd Spiero docent aan de Gemeentelijke Muziekschool, hij speelde ook viool en piano. Tevens was hij dirigent van een aantal muziekkorpsen van dorpen in de buurt. Met zijn marsen en walsen en als lid van de Nederlandse vereniging van componisten, was hij een spil van het muziekleven in deze stad en niet te vergeten van het Oeteldonkse carnaval.
Op den duur verhuisde het gezin naar de Verwerstraat. Daar leefden ze zoals de meesten van de ruim honderd joodse gezinnen die de stad voor de oorlog telde. Er waren er die het financieel beter hadden, maar ook veel die het slechter hadden. Zoals er ook gezinnen waren die zich meer, of juist minder aan het jodendom gelegen lieten liggen.
Gientje[Regina] van de muziekwinkel
De Spiero’s aten kosher, vierden de joodse feestdagen en bezochten deze sjoel. Hun kinderen waren lid van de joodse gezelligheidsvereniging: In Vrede en Vriendschap, maar deden (voor zover dat voor niet katholieken mogelijk was) ook mee aan het verenigingsleven daarbuiten. Vanaf haar vijftiende stond dochter Gientje haar ouders bij in de winkel. Zoon Barend vestigde zich in de stad als tandarts. Dochter Mientje trouwde met Frits Weyl, de zoon van een gerenommeerde joodse banketbakker in de Kerkstraat. Zoon Bram begon met zijn vrouw een muziekwinkel in Tilburg. Drie kinderen vertrokken naar Amsterdam waar zoon Ari in de textiel ging en dochters Dela en Chelly als verpleegster in het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis werkten.
Toen kwam de oorlog: onderduiken [2]
Zoals alle joodse bedrijven kreeg ook de muziekwinkel al snel een Verwalter. De vervolging begon en dochter Mientje vluchtte met haar man richting Zwitserland. Verder slaagden alle leden van het gezin Spiero, inclusief partners en kleinkinderen erin een onderduikplaats te vinden.
Onderduiken was niet eenvoudig. Behalve dat je mensen moest zien te vinden die bereid waren dit risico te nemen, speelde het beschikken over een niet-joods netwerk, en niet te vergeten financiën, daarbij vaak een rol. De meeste joden lukten het dan ook niet. Anneke en Fiet Spiero zaten een deel van hun onderduik niet ver van hun ouders boven een kruidenierswinkeltje. Wanneer het buiten echt donker was konden ze hen wel eens opzoeken. Ook in de buurt, zaten gescheiden van elkaar, dochter Chelly en haar man en zoon Barend samen met zijn vrouw. Hun twee jonge kinderen zaten weer ieder apart ergens anders. Zoon Bram vond met zijn vrouw een plek in Boxtel, bij de grootouders van Alexander Pechtold. Hun zoontje zat in Zeist. In april 1943 was de deportatie van de joodse inwoners van ‘s-Hertogenbosch voltooid.
Na de bevrijding van het Zuiden in 1944 en de algehele capitulatie in 1945 keerde een handjevol joden terug naar de stad, waar ze hun rol van vervolgden inwisselden voor die van overlevenden. Ze hadden geluk gehad. Dat vond niet alleen hun omgeving, zelf vonden de meesten dat ook. Ook Simon Spiero kwam, nu volledig blind, terug in Den Bosch. Al snel vernam hij dat zijn zoon Arie en zijn vrouw in de onderduik waren verraden en dat dochter Mientje en haar man halverwege hun vlucht naar Zwitserland waren opgepakt. Hun namen staan op de plaquettes.
Scheldcannonades
Voortaan moesten de Spiero’s, net als alle andere overlevenden ‘hun geluk’ dat zij het overleefd hadden, zien te combineren met het verdriet over hun kinderen die vermoord waren. In de stad had de bezetter het latente antisemitisme van veel bewoners uit de onderbuik gehaald. Dat verdween daar niet zo maar weer een twee drie in terug. ‘Zo smous, ben je er nog?’ kreeg Fiet meer dan eens te horen. In de wetenschap dat hun ervaringen een groot deel van hun stadsgenoten onverschillig had gelaten, dat sommigen er juist van hadden geprofiteerd of er ijverig aan hadden meegewerkt, zat er voor de teruggekeerde overlevenden niks anders op dan de draad maar weer op te nemen. Natuurlijk, er waren mensen geweest die met gevaar voor eigen leven zich voor hun joodse stadsgenoten hadden ingezet. En zelf weet ik werkelijk niet of ik dat in die situatie gedurfd zou hebben.
In de krap veertig min of meer volledige joodse families die de stad nog telde hadden gezinsleden, meestal gescheiden van elkaar, de oorlog overleefd. Vervreemd van hun eigen ouders kwamen kinderen terug uit hun onderduik. Alleen overgebleven kinderen werden opgenomen bij ooms en tantes die dat bij nader inzien vaak nauwelijks aankonden. Elk gezinslid leefde met een eigen, onvertelbare en eenzame geschiedenis. Doorgaan alsof er niets gebeurd was leek toen voor iedereen het beste. Niet zelden groeiden de kinderen die na de oorlog geboren werden op in een huis waar stormen van verdriet, angst en woede elkaar afwisselden.
Terugkeer in eigen huis
Nadat de NSB-ers eruit waren gezet trokken de Spiero’s weer in hun eigen huis. Een boekbinder uit de straat had hun boedel zorgvuldig bewaard, en gaf alles meteen weer terug. Een proces wat lang niet altijd zo soepel verliep. De grote vleugel die ze hadden moeten laten staan, stond er nog. Fiet herinnert zich de vele Engelse en Canadese soldaten die er vlak na de bevrijding bij hen thuis over de vloer kwamen. Een was er achter de vleugel gaan zitten en had het Warschauconcert gespeeld. Ademloos hadden ze er met de hele familie naar geluisterd. Ook herinnert ze zich de twee uit Auschwitz terug gekeerde vrouwen, die niemand meer hadden en die haar ouders in huis namen.
Fiet ging met zus Chelly aan de slag als verpleegster in het noodziekenhuis in Eindhoven waar veel kampoverlevenden werden verpleegd, waaronder mijn vader.
Meteen na terugkomst begon Gientje weer met de winkel in de Kerkstraat, nog jarenlang een legendarische muzikaal trefpunt in deze stad. Tot zijn dood in 1961, liep Vader Spiero, er elke dag, alleen met zijn blindenstok, vanuit de Verwerstraat naar toe. Eind 1945 werd een Tilburg weer een kleinzoon geboren. Hij kreeg de naam Yehudi (jood). In 1947 kwam op Soestdijk een vierde prinsesje ter wereld, aanleiding om de Onderduikersmars onder een nieuwe titel: de Maria Christinamars uit te geven.
De sjoel
Trouw bezocht Simon de diensten die in 1947 in deze sjoel werden hervat. Daar, – hier dus -, kruiste zijn pad voor het eerst het mijne. Ik herinner me nog goed, hoe hij, altijd aan de arm van zoon Barend, de sjoel binnenkwam. ‘Dit is Ome Simon Truusje, hij heeft mij viool leren spelen’. Met ontzag in zijn stem stelde mijn vader me voor aan een kleine blinde man. Ik was geïmponeerd. Niet alleen had Ome Simon een enorme snor, maar ook een stem als een bazuin die tijdens de dienst boven alle mannen uit klonk.
herdenkingsrol met namen Joodse slachtoffers
In 1948 bevestigde het kerkbestuur aan de muur van de vroegere hal van deze sjoel een kleine perkamenten rol met 260 gekalligrafeerde namen. Het opschrift erboven luidde: Deze steen (het perkament diende waarschijnlijk als prelude voor een steen?) zij een getuigenis voor alle leden van onze kehilla die in de jaren van rampspoed zijn omgekomen of gevankelijk zijn heengevoerd naar het land van onze vijand, en die niet weer keerden naar de plaats van hun verlangen. De plaats van hun verlangen, deze stad.
In Den Bosch, zoals elders in Nederland, zagen veel overlevende joden geen toekomst meer en emigreerden. Anneke Spiero vertrok als warbride naar Canada. Chelly en haar man met twee (klein)kinderen emigreerden naar Australië en Dela naar Israël. Fiet trouwde in 1949 in deze sjoel, en vertrok naar Amsterdam. Haar man die een concentratiekamp had overleefd wilde naar de VS ‘Maar zij ook vertrekken,dat kon ze haar ouders niet aandoen.’ Annie Gotlieb en Ies Israels, in 1946 het eerste joodse bruidspaar, volgden in de zeventiger jaren uiteindelijk hun twee in den Bosch geboren kinderen naar Israël. Van degenen die bleven, keerden sommigen de joodse gemeente tijdelijk of voorgoed de rug toe. Joods-zijn had hen alleen maar ellende bezorgd. Voor de joodse gezelligheidsvereniging In Vrede en Vriendschap, was geen animo meer. Dat was er wel voor de Bossche afdeling van de Nederlandse Zionistenbond. Mensen die daar voor de oorlog niets moesten hebben, sloten zich daar nu wèl bij aan.
Begin 90-er jaren was de Joodse gemeente zodanig gekrompen dat de sjoel moest worden verkocht. In 1996 werd het gebouw in gebruik genomen als muziektheater. De perkamenten lijst met namen heeft er nog een tijdje gehangen maar is na verloop van tijd verdwenen. Tegenwoordig valt de Bossche joodse gemeente onder de Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge Brabant. Afgevaardigde in het bestuur is Marijke Wagenaar, tevens voorzitter van de Stichting Joods Begrafeniswezen Brabant. De namen van haar opa, oma en oom staan op de plaquettes. De jaarlijkse Selichot bijeenkomst op de joodse begraafplaats in Vught, een soort dodenherdenking, is het enige religieuze evenement wat hier nu nog rest. Rabbijn Shmuel Spiero, achterkleinzoon van de componist, spreekt er de gebeden uit. Dat zal hij straks ook hierbuiten doen.
Eerste monument in 1995
In de meest Nederlandse gemeenten bleef het rond hun vermoorde stads- of dorpsgenoten decennia lang doodstil. In Den Bosch werd in 1995, op particulier initiatief, een monument opgericht ter nagedachtenis aan de joodse kinderen die uit hun scholen waren verwijderd en gedwongen apart onderwijs moesten volgen. Daarna werden de meesten gedeporteerd en vermoord. Voor de Bossche geschiedenisleraar René Kok was dit aanleiding om zijn leerlingen te informeren over wat er ook in de directe omgeving met de joden was gebeurd. Hij doet dat nog steeds. Hij behoorde ook tot een van de mensen die zich hard maakte om de twee manuscripten die mijn vader Max Cahen had nagelaten, uitgegeven te krijgen.
Een initiatief dat mij destijds enorm verbaasde. In de jaren dat ik hier opgroeide en nog lang daarna, had niemand interesse in mijn vaders oorlogsherinneringen en al helemaal niet in zijn op schrift gestelde wandeling langs de huizen van joodse families in het ‘s-Hertogenbosch van voor de oorlog.
Dankbetuiging
Tijdens de redactie van beide boeken werd ik getroffen door de inhoudelijke betrokkenheid van iedereen die eraan mee werkte. Ook die van de uitgever, Marc Verbeek. Deze 20 jaar na de oorlog geboren ontwerper had zich al van kinds af aan verdiept in de Jodenvervolging.
Marc was het die in 2011 met de gemeente ’s-Hertogenbosch in onderhandeling ging over de oprichting van een joods monument. Uiteindelijk kreeg hij het voor elkaar. Toen hij me een jaar geleden vroeg om mee te denken bij het tot stand komen van dit project, raakte ik in verlegenheid. ‘Voor mij hoeft het echt niet meer’ dacht ik. ‘Mosterd na de maaltijd, eigenlijk. Mijn ouders en hun generatie, voor wie het mogelijk hun wonden verzacht zou hebben, maken het niet meer mee.’ Van Marc Verbeek, moest het wél. Mij drukte hij er met de neus op dat er meerdere perspectieven waren dan alleen dat van mijzelf. En ja, natuurlijk kun je het de huidige bestuurders, die nu een herinneringsmonument voor hun vermoorde stadsgenoten oprichten, niet aanrekenen dat hun voorgangers dat zo lang nalieten. In zekere zin, ontfermt het stadsbestuur zich nu ook over de nagedachtenis van die joden die op de plaquettes staan, die na de oorlog helemaal geen familie meer hadden òm hen te gedenken… Het merendeel!
De sobere vorm van het door Verbeek ontworpen moment en de low profile manier waarop hij het realiseerde, past in deze tijd, met elke dag talloze nieuwe slachtoffers van wreedheid en massamoord. Zijn idee om tegenover de namenlijst een plek te reserveren waar wisselend kunstenaars zullen worden uitgenodigd om het verleden met het heden te verbinden, doet daar recht aan. Op de website die hij creëerde www.joodsmonumentdenbosch komen nog steeds ontroerende reacties en verrassende anekdotes van familieleden van de mensen die op de plaquettes vermeld worden. Vastberaden heeft Verbeek deze klus geklaard. Samen met de afgevaardigde van de gemeente Jan de Wit die zich, niet alleen met grote zorgvuldigheid om vele lange tenen heen heeft weten te manoeuvreren, maar zich er onvermoeibaar voor heeft ingezet dat de plaquettes en de vitrines hier nu hangen.
Monument in de Mortel
Straks leest de voorbijganger 293 namen van joodse mannen, vrouwen en kinderen die allemaal bijdroegen aan het leven in deze stad, aan wie een plaats vergund was, soms met moeite, soms ruimhartig, maar die tegelijk ook altijd een beetje vreemdeling bleven. Stadsgenoten die zoals de overlevenden het in 1947 formuleerden: ‘…niet weer keerden naar de plaats van hun verlangen’. Hoe zouden Simon Spiero, mijn ouders en die andere van hun generatie het gevonden hebben als het stadsbestuur hun verdriet en gemis meteen na de oorlog publiekelijk met hen had gedeeld? Misschien wilden ze destijds wel helemaal niet meer herinnerd worden aan hun vernederingen en ellende. Misschien rekenden ze ook nergens meer op en voegden ze zich, zo goed en zo kwaad als het ging, naar het marsritme van de wederopbouw. En misschien bood dát hen die eerste jaren wel houvast bij het dragen van dat gigantische verdriet over al die namen op de plaquettes hierbuiten.
Marsmuziek in majeur dwingt tot doorlopen. En dat déden ze.
Voorwaarts mars! AmYisrael Chaj!
Column van Eric Alink Bladmuziek
Stadschroniqueur Eric Alink. foto © paul kriele, 24 januari 2015. .................................................................................................. |
![]() |
Het is oktober 1975. Achter het winkelraam in de Kerkstraat liggen mondharmonica’s, stemvorken en bladmuziek. Ik stap binnen. Links van een vitrinekast hangen enkele gitaren. Sinds kort bespeel ik er zelf een. Het liefst Leonard Cohen en andere droefgeestigheid waarmee je meisjes het hoofd op hol kunt brengen.
Ik kom een gitaarklem kopen. Officieel heet dat een capo. Maar ik voel dat dat de klank van dat woord [KaPo] geen pas vindt in deze winkel. Het is een joodse familie heeft mijn moeder gezegd.
Achter de toonbank staat een kleine vrouw met grijs haar. Een kordate verschijning. Haar uilenbril wekt de suggestie van encyclopedische wijsheid. “Wat mag het wezen?”, zegt Gientje Spiero. Dat is een filosofische vraag. Wat Het Wezen mag, kan of met ons voorheeft, is nog altijd onopgehelderd.
Ik zeg dat ik een gitaarklem wil. Dat mag. Hij is mooi. Van zilverkleurig metaal. Ik vertrek opgetogen. Maar twee weken later knapt een snaar. Kort daarop verlies ik een plectrum. Terug naar de Kerkstraat. Ik raak er kind aan huis.
In de winkel staan drie stoelen links tegen de muur. Ik zít daar graag. Dat mag. Soms vertelt Gientje. Over vroeger, tussen de twee oorlogen. Over haar vader Simon, dirigent en trombonist, die de Reginawals voor haar schreef. Over de Bossche revue, waarin ze eind jaren twintig de rol van Mephista, dochter van de duivel speelde. Over haar broer Bram, die ook een muziekhandel is begonnen. In Tilburg. Bij straffe zuidwestenwind kun je dat horen.
Soms heeft mevrouw Spiero geen zin in praten. Dan pakt ze een briefje en schrijft ze de titel van een grammofoonplaat op. “Luister dit maar”, zegt ze. “Muziek vertelt je meer over het leven dan ik kan.”
Zo ontdek ik de klezmer van Abe Schwartz. Mijn favoriete lied is ‘Di Grine Kuzine’. Het is dartel en beweeglijk. Als ik dat hoor, zie ik voetballers dansen op een veld. Het is 1927. Het publiek juicht. Keeper Salomon Voltijn rent naar zijn broers Louis en Benjamin. Ze dragen rood-zwarte tenues. Ter hoogte van de middenstip vinden ze elkaar in een vreugdedans die op de Freilach lijkt. Eindelijk hebben ze gewonnen van aartsrivaal RKVV Wilhelmina alias De Kanaries. Leve de gebroeders Voltijn, die elke buitenspelval doorzien. Maar de ergste moet nog komen.
![]() |
Regina Spiero *22 mei 1907 † 1997 foto © paul kriele, 2 juni 1988. |
Ik luister naar de liederen van Kurt Weill, waarin je de industriële vooruitgang hoort stampen en ratelen. Ik denk aan de Papierwarenfabriek van Max Cahen aan de verdwenen Grobbendockstraat, de Havana Sigarenfabriek aan de Havensingel, de capsulefabriek van Lewin bij het kanaal. Honderden arbeiders van alle gezindten vinden hier emplooi. Het zijn de jaren dertig. Lange dagen, maar brood en matzes op de plank. Het prikbord zwijgt. Het weet nog niet van confiscatie of ontslag vanwege joodse herkomst.
Ik ontdek ook het lievelingslied van mevrouw Spiero. ‘Parlez moi d’amour’ van Lucienne Boyer. Gientje zingt het graag op de Oeteldonkse matinees. Als je met gesloten ogen luistert, zie je een stoet van joodse families door Den Bosch trekken. Arons, De Groot, Lion. Rosenbaum, Tromp, Van Straten. Het is 1937, Carnaval en Poerim lopen in elkaar over. Maar het kabaal van de Haman-ratels zal het naderend kwaad niet kunnen verdrijven.
Na aarzeling luister ik ook naar de ‘Kindertotenlieder’ van Gustav Mahler. In gedachten zie ik de speelplaats van de nutsschool aan de Dommel – de latere L.W. Beekmanschool. Het moet omstreeks 1939 zijn. Er is hinkelspel en diefje-met-verlos. Op de school zitten veel joodse kinderen. Ze zingen ‘Witte zwanen, zwarte zwanen.’ Maar naar Engeland varen zal binnenkort niet meer lukken. De reis zal oostwaarts gaan.
Het moet 1977 of ’78 zijn geweest. Ik stap binnen bij Gientje Spiero. Achter de toonbank ligt bladmuziek voor verschillende instrumenten – piano, viool, klarinet. Links ervan ligt een apart stapeltje.
“Wat zijn dat eigenlijk?”, vraag ik. “Onvoltooide werken”, zegt ze. “Weinig vraag naar. Maar interessant voor wie wil dagdromen boven lege notenbalken: de Achtste van Schubert, Het Requiem van Mozart, de Tiende Symfonie van Beethoven.” Ik zwijg. Naast de incomplete muziekstukken ligt een grotere stapel in bruin pakpapier. Vanaf m’n eerste bezoek heb ik ’m zien liggen. Nooit de moed gehad. Nu wel. Ik wijs: “En dat?’ vraag ik. “Nog meer onvoltooide werken”, antwoordt ze. Mevrouw Spiero opent het pak, legt een stapel papier op de toonbank.
“Het zijn partituren”, zegt ze.
“Van 293 levens.”
Ik sla de bovenste open. De partijen voor houtblazers, slagwerkers, strijkers en zang staan keurig onder elkaar. Maar het notenschrift stokt al na drie bladzijden. Het leven van de Bossche kleuter Max Lievendag heeft niet langer mogen duren.
Het volgende mapje is dikker. Tot de notatie abrupt eindigt op bladzijde 32. Het leven van Wilhelmina Spiero heeft niet langer mogen duren.
Een van de uitvoerigste partituren telt duizenden noten. Appassionato, largo, parlando. Maar op bladzijde 64 stokt de muziek. Het leven van Nellij Azijnman heeft niet langer mogen duren.
Op elk mapje zit een etiket. Ik lees de namen. Alfred Kalf, Levie Hofstede, Carla Gotlieb. Clara Nort, Max Zondervan, Sara de Winter. Abraham Velleman, Catharina van der Heijden, Maurits Menco.
Ik denk aan de arbeiders die ophielden met werken. De voetballers die het veld verlieten. De carnavalsmuziek die wegstierf. De kinderen die hun spel staakten.
Ik ben stil. Ik voel de schaamte van deze stad, de schande van de wereld.
Gientje Spiero kijkt me aan. “Wat mag het wezen?”, zegt ze. “Een glaasje water”, antwoord ik. Ze loopt naar achteren. Komt terug met een karaf. Schenkt zelf ook in.
Als onze glazen elkaar raken, horen we kristal.
Wij klinken op het recht van een voltooid leven.
Eric Alink, journalist en stadschroniqueur.
Uitgesproken in de voormalige synagoge aan de Prins Bernhardstraat in Den Bosch op donderdag 27 oktober 2016.
Terug naar boven